Vraag 1: Het bekken vormt met haar 5 verschillende botstukken een ring. Deze botstukken zijn:

• het linker ilium,
• het rechter ilium,
• het sacrum
• het stuitje
• 5 samengegroeide lendewervels

Vraag 2:

Het SI gewricht draagt krachten over van de lumbale wervelkolom en het bovenlichaam naar de heupen en benen én andersom. Het werkt ook als een schokdemper.

Vraag 3:

De ligamenten van het bekken liggen over de spieren rondom het bekken.

Vraag 4: 

De spieren van de bekkenbodem liggen tussen het stuitje en het schaambeen of de symfyse.

Vraag 5: 

Het hormoon oxytocine draagt bij aan de hechting tussen moeder en kind. 

Vraag 6: 

Tijdens de zwangerschap is er een verhoogde spanning in de volgende spieren. Dit kan leiden tot bekkenpijn of bekkenklachten in stand houden. De spieren die hiervoor verantwoordelijk zijn:

• m. piriformis
• m. gluteus minimus
• m.rectus abdominus
• m. extensor

Vraag 7: 

Wanneer een cliënt veel spanning opbouwt in de mm. adductoren, kan dit zorgen voor pijnklachten aan de symfyse of het schaambeen. Het liggen in de symmetrie houding kan deze klachten verhelpen. 

Vraag 8:

Vormsluiting wordt bereikt door het correct laten aanspannen van ligamenten en spieren rondom het bekken door het bewegen in de juiste patronen. 

Vraag 9: 

Een cliënt waarbij de vorm of krachtsluiting niet goed werkt, zal het gevoel hebben haar benen niet te kunnen besturen. Door het uitvoeren van de stabilisatie oefeningen en de symmetrie oefening zal ze dit patroon kunnen doorbreken en het gevoel voor sturing in de benen terugkrijgen. 

Vraag 10:

Bij voorover gebogen lopen achter de kinderwagen wordt de vormsluiting negatief beïnvloed, maar kan de krachtsluiting de vorm nog compenseren. 

Vraag 11:

Je krijgt 3 stellingen, geef aan welke de juiste zijn:

• Rugklachten in de voorgeschiedenis en een zwaarder gewicht van de moeder zijn risicofactoren voor het krijgen van bekkenpijn.
• Zwangerschappen kort op elkaar geven meer risico op het ontwikkelen van bekkenpijn
• Roken en de leeftijd van de moeder zijn geen risicofactoren voor het krijgen van bekkenpijn. 

Vraag 12:

Voor het stellen van de diagnose bekkenpijn worden 6 criteria gebruikt. Geef aan welke 3 criteria hier niet bij horen:

1. Pijnklachten ontstaan tijdens of door een zwangerschap, een trauma of ongeval of door gewrichtsontstekingen.
2. Pijnklachten door een korte tijd tussen 2 zwangerschappen.
3. Pijnklachten tussen de bekkenrand en de bilplooi, vooral in de omgeving van de SI-gewrichten. Soms met uitstraling naar de achterzijde van het bovenbeen.
4. Pijn kan voorkomen in de symfyse of ook in het SI gewricht, soms met uitstraling naar de voorzijde van het bovenbeen.
5. Het uithoudingsvermogen voor staan, lopen en zitten is verminderd.
6. Er zijn niet alleen pijnklachten in het bekken, maar ook tussen de schouderbladen.
7. De therapeut heeft uitgesloten dat de klachten niet veroorzaakt worden door lage rugpijn.
8. Naast pijnklachten heeft de cliënt last van ongewild urineverlies.
9. De therapeut kan pijnklachten of functionele beperkingen provoceren met specifieke bekken testen.

Vraag 13:

Bij bekkenpijn krijgt een vrouw last van beperkingen in het dagelijks leven. Geef aan welke 3 beperkingen vrijwel elke zwangere met bekkenpijn noemt:

1. Moeite met omdraaien in bed.
2. Moeite met het duwen van een boodschappenkarretje.
3. Moeite met fietsen.
4. Moeite met langer staan.
5. Moeite met het tillen van een wasmand of zware tas.
6. Moeite met lager lopen.

Vraag 14:

De OCI vragenlijst meet de hoeveelheid beperkingen in heet dagelijks leven. 

Vraag 15: 

Bij een diastase tijdens of na de zwangerschap is het verboden om te sporten, dit kan de diastase verergeren. 

Vraag 16:

Wanneer je een cliënt naar de fysiotherapeut verwijst kan zij niet meer komen sporten in de trainingsgroep. 

Vraag 17:

De app met adviezen voor thuis heet de Rost moves symmetry app.

Vraag 18: 

Noem de 3 doelen van de Rost Therapy therapie:

1. Het herstellen van de symmetrie in heupen, SI gewrichten en gewrichtjes van de lage rug.
2. Het bevorderen van vorm en krachtsluiting.
3. Het herstellen van motoriek en coördinatie rondom de romp door gemakkelijke oefeningen.
4. De vrouw vertrouwen geven in een voorspoedige bevalling.
5. Het reduceren van angst en pijn.

Vraag 19:

De stabilisatie oefening heeft als doel het herstellen van de symmetrie van het bekken. Deze wordt iedere keer als de cliënt gaat liggen uitgevoerd als preventieve maatregel. 

Vraag 20: 

Zijwaarts reiken is voor een vrouw met bekkenpijn makkelijker dan voorwaarts. 

Vraag 21: 

Voor normaal lopen is het advies aan een zwangere: het borstbeen iets omhoog en de billen bij elkaar. 

Vraag 22:

De symmetrie oefening zorgt voor:

1. Het weer op lengte komen van verkrampte ligamenten en spieren.
2. Het weer terugkeren naar een mooie vormsluiting van het SI gewricht.

Vraag 23:

De symmetrie oefening wordt altijd afgesloten met het doen van de oefening: bruggetje maken, net zolang tot deze niet meer ongemakkelijk aanvoelen. 

Vraag 24:

De stabilisatie oefening is een preventieve oefening én een oefening om de stabiliteit direct te verbeteren. 

Vraag 25:

Het dragen van een bekkenband is eerste keus bij de behandeling van bekkenpijn. Het houdt een pijnlijk bekken stabiel waardoor de cliënt beter kan bewegen. 

Vraag 26:

Een vaginale bevalling verergert meestal bekkenpijn, een betere optie bij bekkenpijn is te kiezen voor een geplande keizersnede. 

Vraag 27: 

Een korte, snelle bevalling geeft meer risico op een vertraagd herstel van bekkenpijn omdat de spieren dan te intensief moeten werken. Hierdoor ontstaat het vertraagde herstel. 

Vraag 28:

Veel overgeven tijdens de zwangerschap verhoogt de kans op bekkenpijn in de maanden na de bevalling. 

Vraag 29: 

Angst en matige pijn stimuleren een voorspoedige bevalling door extra aanmaak van endorfine en adrenaline. Deze lichaamseigen endorfines werken als natuurlijke pijnstiller waardoor de vrouw tijdens de bevalling gemakkelijker de weeën kan opvangen.

Vraag 30: 

Wanneer een vrouw niet vaginaal wil bevallen, kan in Nederland laagdrempelig voor een keizersnede worden gekozen. 

Vraag 31:

Bij een schouderdystocie is er meer gevaar voor het kind dan de moeder. 

Vraag 32:

Stuitklachten kunnen worden veroorzaakt door de bevalling en in stand gehouden worden door de bekkenbodem. 

Vraag 33:

Wat is waar?

1. De kraamtijd duurt 6 weken
2. De kraamperiode duurt 10 dagen
3. De post partum periode duurt 1 jaar

Vraag 35:

Wanneer je een ziekte of aandoening denkt te herkennen bij een cliënt, mag je deze noemen en bespreken met de cliënt en advies geven wat te doen.

Vraag 35:

Een spondylolisthesis is ongevaarlijk. De cliënt kan hier gewoon mee komen trainen. 

Vraag 36:

Reuma is een aandoening veroorzaakt door de zenuwen, oftewel een neurologische aandoening. 

Vraag 37:

13% van de bevallen vrouwen ontwikkelt een postpartum depressie. Het is belangrijk hier waakzaam en opmerkzaam voor te zijn. 

Vraag 38:

Als ze zich goed voelt mag een pas bevallen vrouw 6-8 weken na de bevalling weer deelnemen aan alle vormen van sport. 

Vraag 39:

Voor het vormgeven van een specifieke krachttraining voor pas bevallen moeders, is het belangrijk de oefeningen functioneel en eenvoudig te houden. Ook belangrijk om de oefeningen vertaalbaar te maken naar herkenbare bewegingen uit het leven van een jonge moeder. Geef aan welke bewegingen niet vallen onder belangrijke bewegingen uit het leven van een jonge moeder:

• Armen omhoog/ omlaag
• Skeeleren
• Duwen
• Trekken
• Bukken en opkomen
• Voetballen met oudere kinderen uit het gezin

Vraag 40:

Alle zwangeren zouden moeten sporten tijdens hun zwangerschap. Welke stelling is juist? 

1. Ja, want sporten is voor iedereen gezond
2. Nee, voor zwangeren met bekkenpijn is functioneren in ADL en zorgen voor eventuele andere kinderen eerste prioriteit. Dit kost soms al zoveel energie dat sporten er niet bij kan.

Vraag 41:

De baby van een moeder die regelmatig sportte in haar zwangerschap is beter bestand tegen de stress van zijn of haar geboorte. 

Vraag 42:

Reguliere fitness training kan een negatief effect hebben op het geboorte gewicht van de baby bij moeders die 2x per week sporten. 

Vraag 43:

Geschikte vormen van sport tijdens de zwangerschap zijn zwemmen, bootcamp en judo. 

Vraag 44:

Zwangeren hebben bij sporten doorgaans een lagere hartfrequentie van niet zwangeren. 

Vraag 45:

Het ingrediëntenlijstje zorgt voor een individueel afgestemde groepstraining. 

Vraag 46: 

Wanneer een cliënt met bekkenpijn de basisbewegingen beheerst, kan overgegaan worden naar samengestelde bewegingen. Hierbij worden arm en beenbewegingen gecombineerd. 

Vraag 47:

Als een oefening voldoet aan de voorwaarden van krachtsluiting, is de vorm minder belangrijk. 

Vraag 48: 

Een overuse patroon wil zeggen dat de cliënt meer spierkracht inzet voor de taak dan nodig is. 

Vraag 49: 

Té uitgebreide instructies kunnen overuse patronen in de hand werken. Een cliënt wil het dan zo graag goed doen, dat er meer spierkracht dan nodig wordt ingezet. 

Vraag 50: 

Een overuser mag meer leren bewegen op gevoel en minder op verstand. 

Vraag 51: 

Een cliënt met een diastase kan beter geen squats doen. 

Vraag 52: 

Pijn in het stuitje na de training wijst op een te weinig actieve bekkenbodem.

Vraag 53: 

Tijdens de zwangerschap laten we een cliënt liever een plank oefening doen dan een sit-up oefening. 

Vraag 54: 

Een diastase is het wijken van de buikspieren tijdens de zwangerschap. Dit is per definitie een ongewenste situatie. 

Vraag 55:

Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat een diastase zorgt voor klachten van het bekken. 

Vraag 56: 

Een longontsteking kan een diastase verergeren. 

Vraag 57:

Alle vormen van rectus diastase kunnen herstellen door training.

Vraag 58: 

Bij een uitademing kunnen alle spieren van de romp optimaal samenwerken om een verhoogde buikdruk te controleren. 

Vraag 59: 

Ook bij lichte oefeningen moet een pas bevallen moeder altijd actief haar rompspieren aanspannen. 

Vraag 60: 

De buik groeit en het bekken wordt weker. Het lichaam zoekt onbewust extra steun bij de grote spiergroepen bij het uitvoeren van sport en dagelijkse activiteiten. Dit kan leiden tot verkramping en pijnklachten. Welke grote spiergroepen zijn hierbij het vaakst betrokken?

1. De lage rugspieren worden ingezet om te overstrekken.
2. De diepe bilspieren worden ingezet om een gevoel van stabiliteit te creëren.
3. De spieren tussen de bovenbenen worden ingezet om meer gevoel van stabiliteit te creëren.
4. De buikspieren worden ingezet om meer stabiliteit te creëren.
5. Al deze spiergroepen.

Vraag 61:

Pubmed is een meer geschikte zoekmachine dan Cochrane.

Vraag 62:

Je krijgt een goede indruk van een wetenschappelijk artikel door te beginnen met het lezen van het abstract.

Vraag 63:

Het aantal onderzochte personen maakt voor de betrouwbaarheid van het onderzoek niet uit, wel het journaal waarin het onderzoek gepubliceerd is.